Ik werd gebeld door een man, zoon van een oude vrouw van 96 jaar, of ik bereid ben zijn moeder te bezoeken in het verpleeghuis. Hij heeft mijn naam gekregen van een medewerker van Menzis. Hij vroeg zich af of ik wat kan doen aan het zich ongelukkig voelen van zijn moeder.

Ik ben zelf al oud waarom zou ik het niet proberen.

Ik naar het (nieuwe) verpleeghuis. Een nieuw gebouw, een veilige sluisingang en van daaruit kom je in een grote ruimte met een grote tafel en enkele planten. Helder verlicht en clean. Een vriendelijke verzorgster zit aan tafel haar administratie te verwerken.

Zij brengt mij naar het appartement van mevrouw. Een brede gang waaraan meerdere appartementen. Het ziet er schoon en clean uit. Heldere verlichting en de muren wit, geen versieringen. Aanbellen bij het appartement, de verzorgster gaat meteen naar binnen en roept naar een oude mevrouw: ‘hier is uw bezoek’.

Mevrouw staat op en loopt op me toe en ik vertel, met mondkapje, wie ik ben. Ze woont in een ruim appartement met slaapkamer en badruimte. Het is ingericht met schilderijen en foto’s. Ziet er best gezellig uit. We gaan aan tafel zitten en raken in gesprek. Mevrouw vertelt over haar leven en hoe ze in het appartement terecht is gekomen. Ze is 96, heeft allerlei ouderdomsverschijnselen, ziet niet goed meer en moet bij vele ADL geholpen worden. ‘Erg hé, als je zo oud wordt en veel dingen zelf niet meer kunt’ zegt ze. ‘De zusters zijn aardig en lief en doen hun best. Alles ziet er netjes uit, ze zorgen prima en het eten is ook goed’. ‘Alles staat keurig in een schrift, de medicijnen worden op tijd gegeven en af en toe wat lekkers tussendoor’. ‘Maar toch voel ik mij niet goed. Het is allemaal keurig geregeld op tijd en uur en de zorg is ook goed maar door verschillende verzorgsters’. ‘Ik voel me een soort nummer, ik heb een naam en aan die naam is zorg gekoppeld in een schema van de organisatie, maar ik ben een mens met een lang leven achter me met persoonlijke behoeften zoals persoonlijk contact waarin ik mijn gevoelens en zorgen kwijt kan en af en toe eens kan praten over leven en doodgaan’. ‘Ik wil méér zijn dan een lichaam dat verzorgd moet worden in een vast schema. Ik wil het leven voelen en beleven. Ik voel mij eenzaam, vaak verlaten, bang voor de dood die dichtbij is en wat daarna als er iets is of niet’.

‘Kunt u er wat aan doen’, vraagt ze.

Ik laat haar blijken dat ik het begrijp en dat ik erover ga nadenken wat met haar gevoel gedaan kan worden. Dat ik na een week een nieuwe afspraak maak.

De situatie van deze oude mevrouw tref ik steeds vaker aan, alles goed geregeld maar toch . . . In nogal wat gevallen voelen ze zich niet goed en gaan naar of laten de huisarts komen. Die zoekt naar lichamelijke problemen en schrijft medicijnen uit. Af en toe tref ik ouderen aan met wel 15 en meer soorten medicijnen die telkens herhaald worden met herhaalrecepten, b.v. een cliënt had drie verschillende medicijnen voor hypertensie. En toch voelen ze zich niet fijn. De zin die ik vaak hoor is: ‘ik mag niet klagen, de verzorging is goed, de zusters zijn lief en vriendelijk, ze hebben het zo druk, maar . . .’.

Ditzelfde fenomeen treffen we steeds vaker aan bij families die een familielid met een beperking hebben wonen in een instelling.

Zijn we in de zorg vergeten dat een mens niet alleen uit een lichaam en cognitie bestaat, maar ook een ziel heeft, al kunnen we dat niet verklaren? Wanneer daar niks mee gebeurt dan krijgen naar mijn gevoel mensen ‘zielepijn’. ‘Zielepijn’ veroorzaakt lichamelijke klachten die niet verklaarbaar zijn en vervolgens gedempt worden met medicijnen.

Het zou best kunnen dat door meer aandacht aan de ziel te besteden veel zorgkosten worden voorkomen.

Ons motto is niet voor niets ‘Dichtbij, gewoon geluk’.

Dichtbij, gewoon geluk
Jan van Gorkum